Dorpskerk Katwijk aan den Rijn

Zondagavond 30 november 2025 om 18:30 uur

Voorganger: ds. R.R. Eisinga, Valkenburg Zh

Organist: Wim van Duijn

Orgelspel

Welkom & afkondigingen

Intochtslied Gezang 446: 1, 5, 6 & 7 (LvdK) (staande)
1. O Jezus, hoe vertrouwd en goed
klinkt mij uw naam in ’t oor,
uw naam die mij geloven doet:
Gij gaat mij reddend voor;

5. Zolang Gij nog onzichtbaar zijt,
een zon diep in de nacht,
roep ik uw nadering reeds uit
omdat ik U verwacht.

6. O Jezus, hoe vertrouwd en goed
klinkt mij uw naam in ’t oor,
als ik van alles scheiden moet
gaat nog die naam mij voor.

7. O naam, eeuwige ademtocht,
een sterveling ben ik,
als eens mijn eigen adem stokt
dan draagt mij uw muziek.

Stil gebed – Votum & Groet

Psalm 105: 1 & 5 (OB)
1. Looft, looft, verheugd den HEER’ der Heren;
aanbidt Zijn Naam, en wilt Hem eren.
Doet Zijne glorierijke daân
alom den volkeren verstaan,
en spreekt, met aandacht en ontzag,
van Zijne wond’ren dag aan dag.

5. God zal Zijn waarheid nimmer krenken,
maar eeuwig Zijn verbond gedenken.
Zijn woord wordt altoos trouw volbracht,
tot in het duizendste geslacht.
’t Verbond met Abraham, Zijn vrind,
bevestigt Hij van kind tot kind.

Apostolische Geloofsbelijdenis (staande)

Gezang 112: 1, 2 & 4 (Bundel ’38) (staande)
1. Eén naam is onze hope,
één grond heeft Christus’ Kerk,
zij rust in énen dope,
en is zijn scheppingswerk.
Om haar als bruid te werven,
kwam Hij ten hemel af,
Hij was ’t, die door zijn sterven
aan haar het leven gaf.

2. Vergaard uit alle streken
in heel de wereld één,
werd dit haar zalig teken,
dat allen is gemeen.
Eén bede vouwt de handen,
één zegen breekt het brood,
één vuurbaak staat te branden
in ’t duister van den dood.

4. In haar drie-een’gen Here
nog in haar aarsen strijd,
blijft zij met hen verkeren,
wien ruste werd bereid.
Geef dat in uw genade,
o God, ook eenmaal wij
langs uwe lichte paden
gaan tot der zaal’gen rei!

Gebed

1e Schriftlezing Jozua 2: 1-24 (HSV)
1 Daarna stuurde Jozua, de zoon van Nun, er vanuit Sittim in het geheim twee mannen als verkenners op uit, en zei: Ga op weg, bekijk het land en Jericho. Zij gingen en kwamen in het huis van een vrouw, een hoer, van wie de naam Rachab was, en zij sliepen daar.
2 Toen werd tegen de koning van Jericho gezegd: Zie, er zijn hier deze nacht mannen gekomen van de Israëlieten om het land te verkennen.
3 Daarop stuurde de koning van Jericho boden naar Rachab om te zeggen: Breng de mannen naar buiten die naar u toe gekomen zijn en die uw huis zijn binnengegaan, want zij zijn gekomen om het hele land te verkennen.
4 Maar de vrouw had die beide mannen ontvangen en zij had hen verborgen. Zij zei: Inderdaad zijn er mannen naar mij toe gekomen, maar ik wist niet waar zij vandaan kwamen.
5 En het gebeurde bij het sluiten van de poort, toen het donker was, dat die mannen naar buiten gingen. Ik weet niet waar die mannen heen gegaan zijn. Achtervolg hen snel, u zult hen zeker inhalen.
6 Maar zij had hen op het dak laten klimmen en hen verborgen onder de vlasstengels, die door haar op het dak uitgespreid waren.
7 De mannen achtervolgden hen op de weg naar de Jordaan, tot aan de doorwaadbare plaatsen. En men sloot de poort, nadat hun achtervolgers er waren uitgegaan.
8 Maar voor zij zich te slapen gelegd hadden, klom zij naar hen toe, op het dak,
9 en zei tegen die mannen: Ik weet dat de HEERE u dit land gegeven heeft en dat de schrik voor u op ons gevallen is, en dat al de inwoners van dit land weggesmolten zijn van angst voor u.
10 Want wij hebben gehoord dat de HEERE het water van de Schelfzee voor uw ogen heeft doen opdrogen, toen u uit Egypte ging. En ook wat u hebt gedaan met de twee koningen van de Amorieten, Sihon en Og, die aan de andere zijde van de Jordaan waren, die u met de ban geslagen hebt.
11 Toen wij dat hoorden, smolt ons hart weg van angst, en vanwege u bestaat er geen moed meer in iemand, want de HEERE, uw God, is een God boven in de hemel en beneden op de aarde.
12 Nu dan, zweer mij toch bij de HEERE, omdat ik goedertierenheid aan u bewezen heb, dat u ook goedertierenheid zult bewijzen aan het huis van mijn vader, en geef mij een teken van trouw
13 dat u mijn vader en mijn moeder zult laten leven, en ook mijn broers en mijn zusters met al wat van hen is, en dat u ons leven van de dood redden zult.
14 Toen zeiden die mannen tegen haar: Als u deze zaak van ons niet bekendmaakt, zetten wij ons leven in om in uw plaats te sterven. Het zal dan gebeuren, wanneer de HEERE ons dit land geeft, dat wij aan u goedertierenheid en trouw zullen bewijzen.
15 Daarop liet zij hen neer met een touw door het venster, want haar huis bevond zich op de stadsmuur en zij woonde op de muur.
16 En zij zei tegen hen: Ga naar het bergland, anders treffen de achtervolgers u aan. Verberg u daar drie dagen, totdat de achtervolgers teruggekeerd zijn. Daarna kunt u uw weg vervolgen.
17 De mannen zeiden tegen haar: Wij zullen vrij zijn van deze eed aan u, die u ons hebt laten zweren, tenzij u het volgende doet:
18 Zie, als wij in het land komen, moet u dit koord van scharlaken draad aan het venster binden waardoor u ons hebt neergelaten. En verzamel bij u in huis uw vader, uw moeder, uw broers en heel uw familie.
19 Dan zal het gebeuren dat het bloed van al wie uit de deuren van uw huis naar buiten gaat, op zijn eigen hoofd zal rusten, en wij zullen vrij zijn van deze eed. Maar van iedereen die bij u in huis is, zal zijn bloed op ons hoofd rusten, als ook maar één hand zich tegen hem keert.
20 Maar als u deze zaak van ons bekendmaakt, dan zullen wij vrij zijn van uw eed, die u ons hebt laten zweren. 21 Zij zei daarop: Laat het zijn zoals u gezegd hebt. Toen liet zij hen gaan, en zij gingen weg. En zij bond het scharlaken koord aan het venster.
22 Zij gingen weg, kwamen in het bergland en bleven daar drie dagen, totdat de achtervolgers teruggekeerd waren. Want de achtervolgers hadden hen op heel de weg gezocht maar niet gevonden.
23 Toen keerden die twee mannen terug. Zij daalden af uit het bergland, staken over en kwamen bij Jozua, de zoon van Nun. Zij vertelden hem alles wat hun overkomen was,
24 en zeiden tegen Jozua: Zeker, de HEERE heeft ons heel dat land in handen gegeven, want ook alle inwoners van het land zijn voor ons weggesmolten van angst.

2e Schriftlezing Matthëus 1: 1 – 6 (HSV)
1 Het geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham.
2 Abraham verwekte Izak, Izak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broers;
3 Juda verwekte Perez en Zerah bij Tamar; Perez verwekte Hezron, Hezron verwekte Aram;
4 Aram verwekte Aminadab, Aminadab verwekte Nahesson, Nahesson verwekte Salmon;
5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï;
6 Isaï verwekte David, de koning; David, de koning, verwekte Salomo bij haar die de vrouw van Uria was;

Psalm 135: 2, 6 & 7
2. Prijst den Heer, want Hij is goed.
Stemt uw snaren en vertolkt
dat zijn naam ons leven doet.
Hij koos Jakob tot zijn volk,
Israël tot kroonsieraad
van zijn goddelijke staat.

6. Volkeren heeft Hij verjaagd
aan de oevers der Jordaan;
vorsten heeft Hij weggevaagd.
Israël kon veilig gaan
naar het land waar Abraham
eenmaal als een vreemdling kwam.

7. Hij heeft Israël dat land
als een erfdeel toegedacht.
Heer, uw naam houdt eeuwig stand.
Van U spreekt het verst geslacht.
Uw genaderijk bestel
schept het recht voor Israël.

Verkondiging
kerntekst Matthëus 1: 5a ‘Salmon verwekte Boaz bij Rachab’

Gezang 66: 3 & 6 (LvdK)
3. Hoe heilig is zijn naam!
Laat volk bij volk te saam’
barmhartigheid verwachten:
nu Hij de zaligheid,
voor wie Hem vreest, bereidt,
door al de nageslachten.

6. Hij trok zich Isrel aan,
Hij laat niet hulp’loos staan
die Abrams troost verwachten.
Groot en in eeuwigheid
is Gods barmhartigheid
voor duizenden geslachten!

Dank & voorbeden

Collecte:
1. Diaconie
2. Eredienst
3. Kerkrentmeesters


(klik op de afbeelding om te geven via de kerk-app)

Slotlied Psalm 72: 9 & 11 (OB) (staande)
9. De stedelingen zullen bloeien,
gelijk het malse kruid.
Zijn Naam en roem zal eeuwig groeien;
ook zal, eeuw in, eeuw uit,
het nageslacht zijn grootheid zingen,
zolang het zonlicht schijn’,
Hun zal een schat van zegeningen,
in Hem, ten erfdeel zijn.

11. Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen;
men loov’ Hem vroeg en spa;
De wereld hoor’, en volg’ mijn zangen,
met amen, amen na!

Zegen | “Amen, amen, amen”

Uitleidend orgelspel